Spiegelbeeld van innerlijke krachten
Eenzaam door het doolhof gaan
Slapend in jezelf, niets verwachten
Leven in de waan van enig zijn
Maskers als Matriochkas diep verbonden
Venetiaanse orgiën in een poppenkastenspel
Overbevolkt eenzaam zijn
Een blik
Een ogenblik
Als een bliksem
In een ogenblik
Ik weet wat je weet
Je weet wat je bent
Ik lees in de ogen
De ogen van die vent
Je hebt nooit gelogen
Je hebt me verwend
Lezen in de ogen van de mensen
Is als lezen hoe de mensen anders zijn
Als ze anders zijn
Zijn
aan Hans Bruneel
In een hevig contrast tussen stilte en storm
Waar bomen als heersers de wereld begaan
De mens als een nietig in zijn kleinste vorm
Schrijft over bossen en velden zijn stille bestaan
Hij bouwt in een evenwicht van bloed en geloof
Zijn huis als een tempel met zicht op zijn wei
En streelt op zijn doek zijn wereld voorbij
Geankerd in steen onder bomen van loof
Een man staart naar het doek
Ziet hoe de wereld kapseist
Onder dreigende wolken van grijs
Een adem van vredige vloek
aan Stef Couttenye
Een glas van goud uit hoppeland
Twee vrienden aan een tafel
Ze spreken heel hun leven lang
Van brouwen en plezier,
Van eindeloze hopperanken
En het witschuimend bier
Van brouwen
en hoe je van de tijd moet houden
een glas van goud en hoppeland
twee vrienden aan een tafelkant
met scheuten van plezier
een meesterwerk met hommelbier
een keuken
en wat je doen kan met hoppescheuten
twee vrienden in het hoppeland
en een tafel van goud
Ik luister naar Chopin en zijn nocturnes
Hij brengt me weer naar tijden van toen ik jong
En onbezoldigd door de wereld liep
Chopin leefde door de vingers van mama
De klanken uit zijn hoofd zongen door ons huis
In melancholische ritmes gekleurd met zoete zonneschijn
Een rustgevende ademhaling van zacht licht gekleurde lieden
De ademhaling van een moeder die je liefheeft
En je omringt met freele strelingen van muziek
Mama Chopin en hun nocturnes
Liever op je knieën staan
Dan stervend leven
Ik weet niet waar dit heen moet gaan
Ik zal het overleven
Liever voor de kerkdeur staan
Dan voor de duivel beven
Moet ik echt taboes begaan
Wat is dan verder leven
Op het pad van mijn bestaan
Wil ik de wereld zien
Als het moet met hem vergaan
Is dat stom misschien
Zóveel dingen zijn te schoon
Om ze niet gul te leven
En ze dan schrijvend in een stroom
Dankbaar weer te geven
Het geloof van mijn bestaan
Hoe zal ik het zeggen
Fier en vrij men leven gaan
Waar dan ook dat leven komt
Ik moet het u toezeggen
Al moest ik op je knieën staan
Tot mijn laatste avondstond
Blijf ik recht en levend gaan
Ik ben een vagebond
Ik voel je lippen
Alom nog strelen
Het zachte van mijn huid
Je omsluiert me en langzaam
Voel ik de warmte van je buik
Je wangen blozen rood
Je lippen worden groot
En je ogen die me zeggen
Ik hou van jou
Heel langzaam In een heen en weer
Je adem wordt steeds dieper
Ik neem gul
Wat je geven wilt
Je neemt wat ik wil geven
Ik zeg je zacht als in een zucht
Ik hou van jou en opgelucht
Sluit ik me op in jou
Het heen en weer wordt frenetiek
De adem wordt steeds sneller
Ik weet niet meer, ik ben wie
Ben jij of zijn wij ik
En dan in een vitaliteit
Het leven dat ik in je glijd
Je neemt me vast krampachtig
Gesloten in onszelf
Geef ik me over aan je ziel
Ik hou van jou
Als je slapen gaat
In de armen van Morphéus
En tot dageraad
Hand in hand met Orpheus
Jij je land verlaat
En op zoek naar Euredice
In hun droom verdwaalt
Hoe je ‘t ook vertaalt
Je zingt mee het woord
Dat Orpheus op zijn lier speel
t In een hels akkoord
Om het zien van wie hij liefheeft
Je zoekt ook een spoor
Een aanwijzing naar je liefste
In het dromendal
Of ze komen zal
Is het schimmenspel
Waar Hadés en Persephone
Heersen is er wel
Plaats voor liefde en personen
Die met oprechtheid
En geleid door negen muzen
Poëzie verhalen
Hun verdriet vertalen
In de morgenstond
Als de mist nog rond je kop hangt
Voel je een ligt verbond
Met de droom die niet voorbij kan
En zichzelf verdwaalt
In een zonnestraal
Je zaaide letters in de vier windstreken
Verzamelde ze in boeken van gisteren vergeten
Fragiele knoppen van knappe gedichten
Staan nu weelderig in bloei
Een ware metamorfose
Boeketten van prozen
En een prosodie van rozen
Geduldig verbeeld in een claustra van zinnen
Op vensters naar binnen
Innig verhaald op zuiver papier
Bloemlezing
Delen is als nemen
En verdelen
Ver delen in een link en een recht
Delen en mededelen
Als leiden en mede leiden
Jouw hand in de mijne
En de mijne in die van jou
De eeuwige dans van de man
En de vrouw
Nemen en dan weer delen
Wat van mij is…
Kom mijn vriend en zet je naast me
Hier onder de oude ceder
Het gras is hier mals
Zullen we praten van zielenpijn
En hartstocht
Vertel me de wereld
Het groot en het klein
Of genieten stil samen
Van het vreedzame
Hoor het water klateren uit de bron
De nimfen dansen hun ronde
Voor jou voor mij en de ceders
En het malse gras
Kom mijn vriend vlij je neer
Onder de ceders bij de bron
Zing me hoe de muzen je weer vonden
Dan zal ik met je lachen
Kom…
...
Ik zal je wenen
En herinneren hoe eenzaam we zijn
Hoe dicht we bij elkaar waren
Nu je bent heengegaan
Vergeet niet
Hier onder de ceders
Bij de bron is het gras mals
Ik lees je graag
De woorden die je fluistert
Waar ik luister naar
Ieder letter dat je krietselt
Op je tijdlijn, waar
Waarop ik ongeduldig
Op moet wachten
Als een tovenaar
Speel je woorden door elk ander
Een intiem gebaar
Waar de krachten van je leven
Zich ontplooien, al was het even
Een illusie, een gespannen snaar
Ik snak ernaar
Ik zal mijn stad verlaten
Eeuwig dwalen door het bos
Een stem van vogelzang zal ik worden
En stilte dromen
Gesluierd met je armen
Zal ik je dijen begeren
En leven zaaien in je bron
De eerste schreeuw
Van mijn eerste zoon
Zal liefde zijn
LIEFDE
Nu het weer stilte is
En rust lijdzaam over me heen trekt
Eerst rondom zoekend naar omhelzing
Dan vloeiend over m’n vel streelt
Me omwikkeld en ontboezemd
Door me heen dringt als water door de grond
Tij-weeën
Nu het weer stilte is
Hoor ik weer je stem klinkend
Door m’n hoofd klonken
Har en war een woord een zin
Een klank dan weer een klinker
Kletsend tegen het venster van mijn dromen
Klokkenspel
Nu het weer stilte is
Zie ik de jaren weer getijen
En de tijden die nog komen gaan
M’n hart fluistert m’n oren toe
Geef je over aan je hart
Ik ben de kracht die je adem bepaalt
Levensweg
Nu het weer stilte is
De man met de hoed ging op stap
Ging te voet naar de stad
Om een vestje te kopen
Te voet ging de man aan de vest
Met zijn hoed op zijn best
Heel de stad was gesloten
De man van de stad wilde best
Met zijn hoed en zijn vest
Langs het vijvertje gaan
De man aan de vest en beroert
Door de mensen beloert
Had geen mondmasker aan
Te voet ging de man terug naar huis
Want hij vond het niet kuis
Zonder masker te lopen
Waar was ik weer vandaag
Wat een vreemde vraag
Bij de fietsenman
Hij moest me even zien
Kijken of misschien
Fiets nog verder kan
Trappend door de stad
In het lentenat
Met mijn kreunende fiets
Tot bij de goede man
Die fietsen maken kan
En in een schijnende flits
Gaat mijn fietsje over kop
Met zadel en stuur op de tafel
Even kijken of alles goed draait
Wat olie erop en fiets staat is weer top
Pillen wild hij niet mijn ouwe fiets
Hij bracht de winter door
Op de binnenkoer
En staat weer terug gespannen
Om een toertje aan te vangen
De zwarte zwanen drijven langs de dreef
Ik heb geen drachme meer voor de overkant
Verloren, met m’n wilde jaren, m’n wilde haren,
Is mijn laatste cent verspeeld in
het grote pokerspel van het leven
Mijn krachten zijn op, wat kan ik nog geven
Zal ik dan eeuwig dwalen langs de oevers
Verstopt tussen leven en dood
In stilte sluiten sleutelbloemen zich op slot
Van nooit verwoorde zinnen
Wijl de zwarte zwanen verder drijven langs de dreef
Je zult namen zoeken
In een ver verleden
Kalenderslang zal de tijd
om je gaan
Verlangen naar wie komt
En nooit meer vergeten
De tijd is een punt
Waarin hij zal bestaan
Hopeloos grijpend naar
Letters van heten
Je vreest dat je kind
Zal komen zonder naam
Stil leven is ook leven
Een penseel strijkt
Fluisterende kleuren op het doek
In mompelende vormen stil voor jezelf
De wereld mag stoppen met draaien
De wind vergeten te waaien
De einder als een eeuwig begin
Is het punt waar je penseel
Door de ruimte draait
En woorden verzint in picturale talen
Blinkend door je hoofd
Je leeft frenetiek je leven stil
Stop met wenen Moederken mijn
Je tranen hebben zijn ziel gezuiverd
Droog je tranen j,e geliefde staat weer op
Lach en dans en zing en speel weer je muziek
In huizen vol muziek betert je hart
Huizen vol muziek zijn het dichten waard
Neem je pen weer lieve vader
En dicht je liefde je geliefde
Ze stopte met wenen
Luister ze zingt voor jou
Je zaaide letters in de vier windstreken
Verzamelde ze in boeken van gisteren vergeten
Fragiele knoppen van knappe gedichten
Staan nu weelderig in bloei
Een ware metamorfose
Boeketten van prozen
En een prosodie van rozen
Geduldig verbeeld in
Een claustra van zinnen
Op vensters naar binnen
Innig verhaald op zuiver papier
Bloemlezing
Noten op een balk
Speelse vingers dansen op het toetsenbord
Sempre toccata
Tikkende tippen op tokkende toetsen
Dolce con Gratia
Weidse akkoorden weelderig wiegend
Crescendo molto
Virtuoze ritmes
in een draaiende kolken
Poco accelerando
Duivelse tonen donderen hamerend op koorden
Maestoso
Hongaarse rapsodieën in een listig spel
Noten op een balk
Regen buigt in een boog
Over landelijke velden
Grijze wolken drijven verder af
Wijl de zon retracteert in druppels van leven
Kalmte is weer
Het verse water verdampt In geuren van grond en groen
Een fotometeoor groeit uit de grond
Gekroond met een regenboog
In het land van waas staat een man met een apparaat
Het Gaverlandse mirakel is er weer
Wij hebben veel gelachen
Het bed was net gedekt
Je hebt me laten praten,
Dan heb ik je alchimie ontdekt
De eerste kreuk was nog te doen
Ik gaf je een zoen
Een kus, een smak, ik proefde je
In kleuren van het lief ’seizoen
Ik heb gezien hoe jij je gaf
De lakens om ons heen
Je binnen dij warm tegen mij
Je wilde me ook dijen
Je hebt me warm en zacht omringt
Ik heb je toen ontdekt
De lakens met ons levenssap
Hebben we bevlekt
Liefde kan niet proper zijn
Als lakens “au carré”
Lijven die zich overleveren
Late kreuken in je leven
Als je houdt
Dan hou je voor het leven
Als je leeft
Dan leef ik met je mee
Als je droomt
Het is mij om het even
Droom ik met je
Droom ik van ons twee
Als je lacht
Al was het maar een glimlach
Als je spreekt
Dan wil ik bij je zijn
Ben je maan
Dan ben ik voor jou dinsdag
Heel jaar door
Zal het zondag zijn
Als je drinkt
Dan ben ik voor jou water
Helder fris
Ontsprongen uit je bron
Als je kust
Dan hou ik wat voor later
Stil voor mij
Al vraag je me waarom
Als ik hou
Dan hou ik voor het leven
Droom met mij
Er is plaats voor ons twee
Ik heb je in een flits gezien
Je fietste langs de stroom
Je droeg een wit zomerjurkje
Dat waaide met de wind
Ik had de ontmoeting niet voorzien
Je reed maar door men droom
Zonder kijken, zonder weten
Ik kon je niet eens noemen
Ik herinnerde me je naam niet
Zeg Annemarieke waar ga jij naartoe
Ver, heel ver
In het diepste van mijn hoofd
Heb ik dan je naam herkend
Faldara Anne Marie
Hoe wil je dat ik appels raap
Die wereld is te zwaar
Ik krijg me door men knieën niet
De aarde is te laag
Het is dan ook nog bergop
God wie kreeg dat idee
En als ik, was ‘t heel even, stop
Dan valt die wereld weer
De appels zijn misschien van goud
Ik kan er niks om doen
Ik moet vooruit, ja, überhaupt
Ik geef niet om de poen
Ik zou de goden willen zien
Hier klimmen op mijn plaats
Ik weet niet hoe ik dit verdien
Ik kan dit niet meer baas
Nog twintig stappen kom vooruit
Het einde is nabij
Laat vallen jongen al dat fruit
Het zwaarste is voorbij
Hoe lang de weg is die ik ga
Hoe lang hij ook mag zijn
Hoe zwaar de wereld ook mag zijn
Van appels en van spijt
Ik zal de weg gaan tot aan ’t eind
Tot In de eeuwigheid
Wachten zitten staan
Buiten staren gaan
Van kamer tot kamer
Van deur tot deur
Vingers tellen webbestellen
Eenzaam zijn tweezaam zijn
Drie…samenzijn
Praten spelen zingen
Wachten verwachten
Dromen eenzaamheid verzachten
Venster openen luisteren
Stilte
En dan die geur
Een geur van vogelzang
Introspectie
Ich bin ein Berliner
Je suis Charlie
Ou est Charlie
No way
Zoeken
Charlie zoeken
Knockdown
Het hondje met zijn beentje
Op zijn eentje zat te knagen
En te klagen,
Hij vond het been
Niet naar zijn zin
Het beentje wilde wel
Ietwat leren over letters,
Over woorden naar de zinnen
Van dat hondje
Het klein hondje, te chagrijnig
Vond het beentje veel te weinig
Zo onkundig, miserabel, lamentabel
Ja,
Dat beentje dacht dan
Al die hondjes aan hun lessen
Blaffen hard om je te kwetsen
Maar vergeten dat je een beentje
Niet kwetsen kan
Vette druppels water
Pletsen op de strijkdroge kalkgrond
Het is een weer om pieren te verzuipen
De planten slurpen gulzig
Het water naar hun blad
De druiven drinken zich
Voor een laatste keertje zat
De zon zal wel de rest doen
Het is half augustus voorbij
Door de ogen van mijn vader
Kijken al zijn vaders mee
In hun stem nog klinken woorden
Als klanken uit een ver verleden
Einders ver graast een paard op een groene heuvel
De hemel brand in rood en goud van morgenstond
Een koele bries en Gymnopedische melodieën
Ik weet niet hoeveel tijd ik in mijn huis zit opgesloten
Is er leven buiten uit is het echt of is’t verlopen
Het laatste dat ik zag was een poes die me kwam zeggen
Hoe de bomen staan te botten tot aan bloesem in de heggen
Langs de straten van men dorp kan ik nu geen kat meer horen
Is het maandag, dinsdag, woensdag, ik ben al lang mijn tel verloren
Dan plotsklaps overdonderd door een gevoel van overleven
Ik moet licht en lucht en lente ik moet weten: is er leven
Ik open alle luiken, alle vensters, alle deuren,
En blijf wachten in de deurstijl, wat gaat er nu gebeuren
Ik weet niet hoeveel tijd ik aan die deur ben blijven staan
Genietend van de lente in een stilte zonder naam
Nu de deur weer gesloten is en ik mijn huis ben ingegaan
Herinner ik mij ‘t liedje weer, het laatste woord was
LOCKDOWN
Een andere dag is weg
Een nacht is aan beginnen
Ik heb nu tijd voor droom
En andere herinneringen
Het slapen trekt mijn ogen toe
Als sluiers rond mijn hoofd
Morpheus als een vriend beloofd
Omarmt mij en verdoofd
SLEEPDOWN
Ik heb een wereld lang gezworven
En mijn dromen afgeschuimd
Ik heb de tafel van mijn zorgen
Netjes afgeruimd
In de kast van mijn verleden
Staan alle boeken klaar
Op het leder van ’t bureeltje
Een wit blad waar ik naar staar
SHUT DOWN
Een hommeltje bommelt zich zat aan de nectar van de rozemarijn
In mijn tuinheg zingen vogeltjes fladderende lenteliedjes
Achter het tuinhuis kabbelt water door de beek op zoek naar verre zeeën
En een salamander frutselt zich fratsend door het gras
Kinderen lachen in de verte, een hond blaft dapper mee
In mijn land is regen blauw en de zon een bloem op zoek naar stralen
Kamperfoeliegeuren en netjes afgereden gras rozen en tulpen
Mijn tuintje ligt hier op mijn blad freel en groen
Ik ga mijn tuinpad nog eens op tot de oude eikenboom
Sluit je ogen, zet je neer
Neem men hand
Voel jij ook het leven,
leven als een adem van rust
Up and down...
Up and down...
Naast mij aan de sloot
Een sleutelbloem
LOCKDOWN
Buiten klappen rozen
Met de rozemarijn
De oleander
Zoekt wat verder zonneschijn
Ik ga naar buiten
Even wandelen in men tuintje
‘k Hoef mijn deurtje niet te sluiten
‘t Is weer lente in mijn huis
Kamperfoelie en lila
Staan wat verder knopjes klaar
Even zitten
Alles lossen en genieten
Dank je lief moederken mijn
Ik mag je beste ventje zijn
Ik en al d ’ander
Wat er ook verandert
Zij die het weten
Zij die het soms vergeten
Ook je ventje bovenal
Dat hoog vanuit zijn Hemeldal
Neer mag kijken naar je feest
Dank voor al en nog het meest
Dank je lief moederken mijn
Ik mocht je beste ventje zijn
Geven is wat moeders krijgen
Bij het krieken van het leven
Leven geven aan een krijger
Of een moeder ‘t is om ‘t even
Geven is wat moeders doen
Geven gul met heel hun hart
Geven al was het een zoen
Klinkend proper als een bad
Liefde, hartstocht, eten geven
Kokkerellend op een haard
Moeders feestjes, ’t is om ’t even
Zijn altijd de moeite waard
Kletsen geven is ook geven
Ook al doet het minder goed
Moeders geven en vergeven
Met wat rammel op een broek
Nu ik vader ben en moeder
En ik ook weer geven moet
Ken ik de waarde van het voeder
Dat de haard steeds branden doet
Geven is wat moeders krijgen
Bij het krieken van het leven
Dank je mama voor het krijgen
Dank je voor het leven geven
Heb je ooit de wind gehoord?
Die zingt hoog op de bergen
Daar waar bloemen edel zijn en wijs
En zich verbergen
Heb je al zo’n bloem gezien
Verstopt tussen de stenen
Als een bok met horens groot
Als een regenboog
Voor hij is verdwenen
Heb je de gems zien dansen
Op het ritme van de ochtenddouw
Hoorde je het wolvenkoor
En de stem van de alpenkauw
Of lag je te slapen als een marmot
In de gang van winterdagen
Weet je dat de tijd daar
Meer tijd neemt
Om op tijd te zijn
Dan diep in de groene dalen
Als je weer eens boven bent
Dichter bij de zonnestralen
Net onder het Hemeldal
Luister naar het stille lied
Blijf dan even dralen
En geniet…
Eens ben je geboren
In een eerste kreet
Je ademde naar leven
Je moeder heeft je teder
Aan haar borst gelegd
Wijl ik je trots In de ogen keek
Ik heb je direct herkend
Jean
Vandaag
In je eerste kreet
Ben je geboren,
Als je ja zegt
Zeg ik meer
Zeg je nee
Zal ik je vertellen
Hoe de winter voorbijging
’t Was weer lente rondom ons
Met bloemen overal
Nu is het tijd van oogsten
Kijk de druiven zijn vol van wijn
Drink in mijn beker
Ik geef me over aan je lippen
Ik kan ze nu al lezen
De wijn is op
Mijn vrienden zijn weer heen
Het is nu uur van slapen
Ergens in Keulen danst Keith Jarrett
Zijn vingers op een klavier
Even zitten en genieten
De dag is weeral over
’s Nachts schrijf ik woorden
Schrijf ik woorden zonder zin
Waar heb ik toch mijn jas gelegd
Die hing hier naast de deur
Schat heb jij mijn bril gezien
Die staat niet op mijn neus
Oh jawel
Waarom is dat slot zo dom
Ik vind de sleutel niet
Ik trek al mijn vingers krom
Maar draaien doet die niet
Buiten
En weer terug naar huis
Wat centjes voor het brood
Eindelijk kan ik eruit
Dit is zoals het hoort
Eerste stap
Eerste straatje links, vooruit
Die bakker staat verkeerd
Nee, dit is geen grapje, zeg
Ik ben weer teruggekeerd
Aan de hoek
Ach het was die andere straat
De andere linkerkant
Als je nu wat verder gaat
Dan ben je bakkersklant
Eindelijk
Ik wil een broodje met rozijn
Wat centjes op de toog
En dan, en toen…
Toen ik buiten kwam lagen mijn gedachten
Verstrooit op de grond
Ik heb er uren overgedaan
Om ze terug bijeen te krijgen
Eindelijk thuis
heb ik zo mijn bureeltje weergevonden
Ik heb mijn gedachten in woordjes
Op... papier ...gezet...
Maar verdomme toch
Waar heb ik dat brood gelegd
Dat kan niet verder zo …
Je ogen sluiten niet meer van slaap
Je blijft alsmaar staren
Je huid wordt was en je verstart
Je hebt me reeds verlaten
Je laatste adem hangt nog rond
Ik wilde je nog zeggen
De zoete glimlach om je mond
Ik moet er mij bij neerleggen
Moedertje,
Ach mijn lief moederken mijn
Nu je gaat nu het leven in je verdwijnt
Zal ik nog met je praten
Zal ik je nog zien
Zal je in mijn dromen komen
Misschien
De stilte kil
Blijft dreunen in mijn hooft
Ik herinner me
Wat je mij ooit hebt belooft
Eens, je zult zien
Zal je op je eigen benen staan
Zonder hulp van je mama
Moedertje
Ach mijn lief moederken mijn
Ik wil niet Ik wil niet een weeskind zijn
Het is nu tijd, Ik zal je laten gaan
Mijn laatste geschenk voor jou
Is mijn laatste traan
Moedertje,
Ach mijn lief moederken mijn
De wereld werd overspoeld met tranen van wanhoop
Ontroostbare regens stroomden over ons heen
Zwart en krampachtig van woedende wolken
Stortregens over onze ooit geliefde valleien
Dilluviaanse landschappen spiegelen In een veel te reëel macaber spiegelspel
De aarde speelt niet, ze koestert het leven
Zoals een moeder ons ooit heeft gedragen
Ze verloor haar vruchtwater, de aarde
In haar eerste weeën
Ze zal het leven weer tot leven brengen
En misschien vergeten of ze nog
wilt Van ons
Op doortocht in het bos
Huilen wolven over de Alpen heen
Hun lied naar de maan
Een lammergier zweeft In een fatale stilte
, Mystieke cirkels Over berg en dal
Ergens drijft Cordes sur Ciel
Hoog in de hemel over een wolkenzee
Een vlieg kriebelt tekens op mijn blad
Eindelijk een poëtische stilte
Voor de nacht zal vallen
Val je met haar mee
Je kan ze niet verliezen
In de branding van de zee
Ze moet je wel vertrouwen
Je gaat zo met haar mee
Tot het einde met z'n tweëen
Door de branding van de zee
Een straatje tussen twee deuren
Waar stilte heerst op wit gekalkte muren
Enkele planten en een bank voor de buren
In stilte zitten, wat keuvelen , beetje zeuren
Op maandag was het er stikkevol
De beiaardier maakte de mensen dol
Je kon er enkel staan, en luisteren
Je kon er mieren horen fluisteren
Tussen de oude kaai en de Pelgrimstraat
Een verdoken wereld waar de tijd nooit vergaat
Achter een stille deur een Antwerpse wijk
Aan de andere kant Sir Anthony Van Dyck
De kilte van de avond
Het rode van de zon
Een hemel vuur en vlam
En stilte alom rond
Het rollen van de zee
Wandelen langs het strand
Alleen zijn met z’n twee
Bijden hand in hand
't Is 't einde van de dag
Het is weeral zoover
Nog even als het mag
Augustus is nu toch weer weg
De nachten zijn weer kil
Je houdt elkaar wat dichterbij
De voeten in het zand
Het strand voor jullie allebei